Terug naar Portfolio >
17-12-2011 | BN De Stem (GPD) | |
Els Borst: Ik ben nogal een controlfreak |
|
Els Borst was van 1994 tot 2002 minister van Volksgezondheid. Ze krijgt de Aletta Jacobsprijs en wordt volgend jaar 80. "Je moet niet geforceerd belangrijk willen blijven tot het einde."
|
|
door Mayke Calis foto Marcel Antonisse/GPD |
|
Els Borst is herstellende van een operatie, moet nog veel rusten. Volgend jaar wordt ze 80; het is haar niet aan te zien. "Ach, de één wordt zichtbaarder ouder dan de ander. Ik heb ook altijd mijn best gedaan een beetje gezond te leven." Dat viel als minister niet mee. Veel in de auto, veel lunches en diners. Maar actief was ze altijd. "Dat wordt ook steeds normaler, je ziet steeds meer senioren die iets nuttigs doen en niet alleen maar cruises maken. Rampzalig lijkt me dat trouwens." Ze lacht. Haar maatschappelijke leven is ze langzaam aan het afbouwen. Ze zit nog maar in twee raden van toezicht, gaat nu vaker naar de opera, reist, leest, wandelt met vrienden, bezoekt haar kinderen en kleinkinderen. "Een oud-minister weten ze altijd wel te vinden. Maar je moet niet geforceerd proberen belangrijk te blijven tot het einde." Ze is nog altijd trots op wat ze als minister in twee paarse kabinetten van PvdA, VVD en D66 in medisch-ethische kwesties bereikte. Zoals de euthanasiewetgeving. Vóór die wet werd een arts die euthanasie pleegde van moord verdacht, totdat justitie het dossier had bekeken en in orde bevond. "Met het CDA in het kabinet hadden we die wet nooit kunnen indienen. Goed dat we dat toen geregeld hebben." De wet werd aanvankelijk alleen toegepast in geval van mensen die ondraaglijk en uitzichtloos leden als gevolg van kanker of andere ernstige ziekten. De laatste jaren komt een debat op gang over de wenselijkheid van medische hulp bij zelfdoding voor hoogbejaarden met een stervenswens, zonder dat ze een ernstige ziekte hebben. Volgens Borst zouden artsen die hulp in de meeste gevallen ook mogen geven. Geen kerngezonde oudere die iedere dag naar de fitness gaat, wil een einde aan zijn leven maken. "Ouderen die dit soort verzoeken doen, kunnen vaak niet goed meer lopen, zien en horen, waardoor het contact met anderen verdwijnt. Dan wordt je leven leeg. Het hart blijft maar doorkloppen, want van doof- en blindheid ga je niet dood. Mij werd in die tijd onbarmhartigheid verweten om mijn standpunt. Maar onder bepaalde voorwaarden is het juist een daad van grote barmhartigheid. Als een arts niets meer te bieden heeft en het lijden ondraaglijk is, waarom zou je iemand dan niet willen helpen?" Voor de wijze waarop Borst, gepromoveerd arts, toen haar nek uitstak in dit debat, maar ook in andere medisch-ethische kwesties, krijgt zij volgend jaar de tweejaarlijkse Aletta Jacobsprijs, vernoemd naar de baanbrekende feministe en in 1879 de eerste vrouwelijke arts van Nederland. 'Door de grensverleggende wijze waarop zij maatschappelijke problemen op een menslievende manier aan de orde stelde, is zij een ware Aletta Jacobs', aldus het juryrapport. Toch kostte de euthanasiewet haar in 2001 bijna de kop als minister. Net na het aannemen van de wet gaf ze op Goede Vrijdag een interview aan NRC Handelsblad en sprak de historische laatste woorden van Jezus: 'Het is volbracht'. Dat schoot de christelijke partijen in het verkeerde keelgat. Dat Borst bij een dergelijk gevoelig onderwerp deze woorden citeerde, was uitermate kwetsend, vonden ze. Borst maakte publiekelijk excuses, want zo was het niet bedoeld. De rel liep met een sisser af. Ze volgt het huidige politiek debat nog altijd met veel interesse. De manier waarop Geert Wilders ministers onder vuur neemt, is heel anders dan in haar tijd. Wilders redeneert vanuit angst en onderbuikgevoelens, vindt ze. Agnes Kant (SP) en Rob Oudkerk (PvdA) reageerden soms ongekend fel, maar wel vanuit een inhoudelijk medische achtergrond. "Ik kon er alleen niet altijd wat aan doen, maar kreeg dan wel de schuld." Zo stierf er eens een baby omdat de ambulance geen lege couveuse kon vinden. "Ik heb daar meteen werk van gemaakt, maar daar had dat arme baby'tje niets meer aan. Er kwam toen een elektronisch uitwisselsysteem, zodat ambulances direct konden zien waar een lege couveuse was. Ambtenaren hadden mij dit misschien moeten vertellen of ik had het zelf moeten weten. Artsen hadden het natuurlijk ook zelf kunnen regelen." Er werd flink op haar ingehakt. "Het was mijn schuld dat het kindje dood was. Gelukkig ging Kant altijd net iets te fel tekeer, dat zag iedereen. En van Oudkerk wist ik dat hij zelf minister wilde worden. Dus steeds als hij mij zag, dacht hij daar waarschijnlijk aan. 'Als ik haar een flinke dreun verkoop, treedt ze wel af'." Ze glimlacht. Politiek onervaren als ze was in het begin, geloofde ze dat zij verantwoordelijk was wanneer de oppositie dat verkondigde. Met verbazing zag ze later hoe haar opvolger Hans Hoogervorst debatten won in de Tweede Kamer door simpelweg te verklaren dat hij daar niet over ging. "Hij was handiger in het afhouden van beschuldigingen dan ik." Zelf verloor ze ook een te vroeg geboren dochter. Ze was niet levensvatbaar, na een dag stierf ze. "Ik had in mijn leven meer dingen meegemaakt, mijn man was veel te vroeg overleden. Jongere collega's waren vaak snel ondersteboven van nare dingen die werden gezegd. Ik had dat niet. Ben nooit in tranen geweest omdat ik vond dat ik te hard was aangepakt." Ze had weinig te verliezen, was 62 toen ze minister werd. "Als ze me wegsturen, is dit mijn laatste baan, ga ik met pensioen, dacht ik. Ik heb mezelf nooit geschaamd voor wat ik heb gedaan. Ik doorzag het politieke spel uiteindelijk prima. Zei wel eens tegen vrienden en mijn kinderen: als ik ooit twee nachten wakker lig, stop ik. Maar ik lag zelfs nooit één nacht wakker." Als haar man niet in 1988 was overleden, was ze nooit minister geworden. Daar had ze het huwelijk niet voor. "Wij waren altijd samen, bespraken alles, hadden een maatjeshuwelijk. Als ik een huwelijk had gehad waarin ieder afzonderlijk zijn eigen gang gaat, had het misschien gekund. Nadat ik kinderen kreeg, heb ik een paar jaar amper gewerkt. Zei mijn man op een dag dat ik maar weer eens een echte baan moest zoeken, want hij vond mijn conversatie een beetje saai worden. Daar had hij wel gelijk in. Het werkte stimulerend." Wie een ministerschap goed wil doen, heeft weinig vrije tijd. Zaterdag een beetje uitrusten, zondag stukken lezen. "Ik ben nogal een controlfreak, las alles, tot grote verbazing van mijn ambtenaren. Vlak na mijn aantreden ging er een oekaze rond: ze leest alles en verbetert alle taalfouten met rood! Ik wilde geen taalfouten in een brief waar mijn naam onder stond." Haar man had de ziekte van Kahler, tumoren in beenmerg en botten. Hij kon zijn ziekte acht jaar rekken met chemotherapie. "Vanaf het begin wisten we dat het verkeerd zou aflopen. We konden er goed over praten. Een deel van het rouwproces had ik voor zijn dood al. De eerste jaren was hij vrij goed omdat de kuur aansloeg. We gingen alle reizen maken die we voor na ons pensioen hadden bewaard: Rome, Barcelona, Venetië. Hij stond heel positief in het leven. Op het moment dat hij steeds zieker werd en meer pijn kreeg, gaf ik hem thuis bloedtransfusies. Hing ik het infuus aan de staande schemerlamp. "Mijn drie kinderen zijn na zijn overlijden een enorme steun geweest. Ik praat met hen nog steeds veel over hem. Bedenken we wat hij in een bepaalde situatie gezegd zou hebben. Ze hebben trekjes van hem, zijn eigenwijsheid bijvoorbeeld. Een man zoals hij is er daarna nooit meer geweest. "De momenten dat ik hem mis, zijn als er dingen gebeuren waarvan ik weet dat hij ze leuk had gevonden. De geboorte van onze kleinkinderen. Dat ik minister werd, in het Nationaal Comité 4 en 5 mei zat. Zijn vader zat in het verzet. Hij was twee jaar ouder dan ik en maakte de oorlog nog bewuster mee." Ze groeide op in de crisisjaren dertig, in Amsterdam. Vader was adjunct-directeur van een matrassenfabriek, moeder huisvrouw. Eens per jaar gingen ze op vakantie naar Limburg. Net als zo velen toen. Door de crisis bleef ze enig kind. Haar vader wilde dat ze zou doorleren en dat kostte geld. Van de crisis zelf maakte ze weinig mee. Wel van de Duitse bezetting. "Wij woonden in een buurt met veel Joodse mensen. Onze onderburen zijn bij een razzia voor onze ogen weggehaald. Mijn vader huilde, zei dat we ze nooit meer zouden zien." Ze heeft nog een oude klassenfoto waar ongeveer de helft van de kinderen een Joods uiterlijk heeft. "Toen zij naar aparte scholen moesten, was ineens de halve klas weg. Ik heb in 1945 een executie moeten bijwonen. Lette niet op waar ik liep en werd ineens vastgegrepen door een Duitse soldaat: 'anschauen!' Ik kon er een paar dagen niet over praten, totaal dichtgeklapt." Dat ze arts werd, heeft ook met de oorlog te maken. Ze wilde eigenlijk klassieke talen studeren, maar overtuigd dat er een derde wereldoorlog kwam, besloot ze geneeskunde te doen. Ze wilde zich nuttig maken, iets doen voor de samenleving. Dat gevoel hield ze altijd, ook door haar opvoeding: werken voor de kost, fatsoenlijk zijn. "Ik had fijne ouders. Ook al was ik een meisje, mijn vader drong er erg op aan dat ik zou studeren. Toen ik me tijdens mijn studie verloofde, vond hij dat ik eerst mijn studie moest afmaken en pas daarna aan kinderen moest beginnen. Dat was ik aan de maatschappij verplicht." |