Terug naar Portfolio >

2014 | JeugdenCo

Jeugdzorg mist kennis over sociale media

  Bijna alle jongeren zitten op sociale media, maar onder jeugdzorgmedewerkers staat het gebruik ervan nog in de kinderschoenen. Daardoor missen zij essentiële informatie over cliënten en kunnen ze geen hulp bieden aan jongeren die verslaafd zijn aan hun telefoon.


door Mayke Calis
Beeld Aad Goudappel
   

Een cliënt van jeugdreclasseerder Jasper Grendel zocht een bijbaantje. “Zet een oproep op Facebook”, adviseerde Grendel. Toen hij een paar dagen later keek, was zijn goede raad niet opgevolgd. Wel had de jongen aan zijn profiel toegevoegd dat hij werkervaring had bij het pornoblad Hustler. Grendel moest hem uitleggen dat dit voor veel werkgevers geen pre is. Grendel, werkzaam bij Bureau Jeugdzorg Flevoland, is een van de weinige jeugdzorgmedewerkers die op pilotbasis experimenteert met sociale media. Hoewel sociale media door bijna alle jongeren vele uren per dag in alle vormen worden gebruikt, is het voor jeugdzorgmedewerkers een nagenoeg onontgonnen terrein.

Socialbesitas

Omdat sociale media relatief nieuw zijn en veel ouders en opvoeders er geen gebruik van maken, weten ze ook niet goed hoe ze jongeren erop moeten aanspreken. Ook in de jeugdzorg is dat goed zichtbaar, zegt Kelly de Vries, jeugdreclasseerder bij Bureau Jeugdzorg Limburg en gespecialiseerd in sociale media. Zo denkt zij voor Jeugdzorg Nederland mee over hoe sociale media het beste in de jeugdzorg gebruikt kunnen worden. Ook geeft ze trainingen aan jeugdzorgmedewerkers.

En dat is nodig, want juist jongeren met psychische en gedragsproblemen laten zich vaak gemakkelijk verleiden door sociale media en games. Ongeveer 6 procent van de alle jongeren ondervindt last van hun socialemediagebruik (15.000 jongeren), blijkt uit de meest recente cijfers, uit 2012, van het verslavings- en onderzoeksinstituut IVO.

Veel jongeren lijden aan socialbesitas: een enorme druk om alles van hun vrienden te volgen en overal op te reageren. Vooral aan het toenemend gebruik van Whatsapp en Twitter is dat goed te zien. Jongeren krijgen vaak tussen de honderd en tweehonderd Whatsappberichten op een dag, die allemaal gelezen en beantwoord moeten worden. Jongeren in de jeugdzorg lopen extra risico omdat zij gevoeliger kunnen zijn voor positieve aandacht op sociale media. Iemand met negatieve gevoelens over zichzelf kan zich door likes, complimenten en ‘volgers’ kortstondig beter voelen.

De Vries praat in haar trainingen met jeugdzorgmedewerkers over wat jongeren online doen en op wat voor gevaren ze stuiten, zoals cyberpesten en grooming. Ze legt ook uit hoe medewerkers jongeren via sociale media kunnen benaderen en hoe ze deze zelf kunnen gebruiken.

Naakt

Grendel probeert zijn cliënten ook via sociale media te volgen. De dingen die hij ziet en leest van de jongeren gebruikt hij als gespreksonderwerp. Bijvoorbeeld toen hij zag dat een cliënt op Whatsapp een halfnaakt beeld van zichzelf als profielfoto gebruikte, “te gênant om naar te kijken”. Negen van de tien keer zijn jongeren zich er niet van bewust wat de lading voor anderen kan zijn, merkt hij. Voordat hij zulke dingen opzoekt, vraagt hij de jongere meestal of die het goed vindt dat hij zijn profiel bekijkt. Doet hij dat niet, dan heeft hij het gevoel dat hij zit te gluren in andermans leven.

Dat hoort De Vries vaker. Jeugdzorgmedewerkers hebben het gevoel dat ze in de privézaken van de jongeren zitten te snuffelen als ze hen volgen op Twitter of op Facebook. Maar dat is niet zo, vindt zij. “Dit is een extra levensgebied dat erbij is gekomen en dat je in de gaten moet houden. Vaak is het openbare informatie, zeker als jongeren hun profiel niet hebben afgeschermd. Als je informatie over je cliënt van iemand anders hóórt, gebruik je het ook. Regels die offline gelden, kun je doorgaans ook online toepassen. Dat neemt niet weg dat het handiger is om het tegen jongeren te zeggen dat je hen wil volgen op sociale media. Dan kun je er daarna gemakkelijker over praten.”

Als jeugdreclasseerder heeft De Vries ook te maken met jongeren die strafbare feiten hebben gepleegd. Daarin spelen sociale media een belangrijke rol, die voor hulpverleners moeilijker te doorgronden is. Zo mogen sommige jongeren die vastzitten alleen naar huis onder strikte voorwaarden, bijvoorbeeld geen contact zoeken met medeverdachten. Maar tegenwoordig is dat een stuk moeilijker te controleren. “Politie of ouders kunnen hun telefoon afpakken, maar thuis staat altijd wel een computer. Jongeren zijn zo slim in het aanleggen van schaduwprofielen op Facebook, nicknames verzinnen op Twitter en namen aanpassen in hun telefoon. Als ze doorhebben dat ze op Twitter door volwassenen wordt gevolgd, zijn ze meteen vertrokken en gaan ze over op een ander medium. Hun kennis is vele malen groter dan die van ons.”

Ook wordt er veel gestolen goed via sociale media verhandeld, denkt De Vries. “Vroeger konden we op straat op groepen jongeren afstappen en ze van elkaar proberen te scheiden. Nu hebben we soms geen idee met wie ze allemaal omgaan. Hoe vind je online aansluiting bij deze groep? Dat is de grote vraag. Wij opereren nu nog op de oude manier. Daardoor ontstaat er een kloof.”

Wekker

Grendel werd onlangs door een school gebeld dat een cliënt niet was komen opdagen. “Op Whatsapp zag ik dat hij tot drie uur ’s nachts online was geweest. Dus wist ik meteen dat hij zich had verslapen. Zonder Whatsapp had ik dit niet geweten. Ik kon hem er meteen op aanspreken. Tegen zijn ouders zei die jongen dat hij zijn telefoon als wekker gebruikte. Die ouders vonden dat goed.” Ouders laten het vaak afweten, vindt Grendel. Ze hebben geen idee wat hun kroost allemaal doet op sociale media. “Wij kunnen ouders daarop wijzen, maar als wij weer uit beeld zijn, moeten die ouders het toch alleen doen.”

Voor ouders die er helemaal niets vanaf weten is het soms moeilijk om de jongeren er goed op aan te spreken, bevestigt De Vries. Een cliënt van haar zette onlangs steeds blotere foto’s van zichzelf op Facebook. Decolleté, ultrakort rokje en een duckface, met de lippen getuit. De Vries: “Onder meisjes lijkt het sowieso wel mode om een zo naakt mogelijke profielfoto van jezelf te hebben.” Ouders en dochter waren bevriend op Facebook. Totdat het meisje een keer wegliep en incheckte bij een café, waarop haar ouders dat op Facebook zagen en haar meteen kwamen halen. Direct verwijderde ze haar ouders van Facebook. De ouders accepteerden dat. De Vries sprak het meisje aan op de uitdagende foto’s en legde uit dat dit ook mensen aantrok met kwade bedoelingen. Ze leek dat te begrijpen, maar gaandeweg zette ze toch weer die halfnaakte foto’s erop. Volgens haar ouders deed ze dat alleen als zij niet thuis waren. “Ouders mogen veel alerter en strenger zijn en jongeren daarin begrenzen”, vindt De Vries. “Ze denken dat sociale media en games ‘iets van de jongeren’ is en laten het dan maar.”

Beledigend

Systeemtherapeut Marije Regeer van de gesloten jeugdzorg-plusinstelling Stichting JJC (Jutters/Jeugdformaat Combinatie), komt veel bij gezinnen thuis en ziet daar hoe wanhopig veel ouders zijn over de mobiele telefoons die aan de handen van de jongeren zijn vastgeplakt. “Jongeren hebben soms geen benul van wat ze erop zetten en waar dat toe leidt. Zo had een jongen een keer getwitterd over een ruzie met zijn moeder, waarop al zijn vrienden zich ermee bemoeiden, op een voor die moeder grove en beledigende wijze. Die moeder was in alle staten toen ze dat later las.”

Des te belangrijker is het dus dat jeugdzorgmedewerkers wél weten waar ze het over hebben, vinden De Vries, Grendel en Regeer. Jongeren klein houden en controleren heeft geen zin, maar meekijken wel. Ze moeten naast hen gaan staan, weten waar jongeren het over hebben, er niet meteen een mening over hebben en uitleggen waarom bepaalde dingen niet handig zijn of domweg niet mogen. Gewoon opvoeden dus.

Zowel ouders als jeugdzorgmedewerkers moeten de jongeren aanspreken via hun eigen communicatiemiddelen, vindt De Vries. “Dan hebben we een beter beeld van wat jongeren precies doen. Het zou fijn zijn als ik meteen via een privébericht kon reageren op een halve naaktfoto. Maar op dit moment mogen medewerkers in de jeugdzorg nog niet via sociale media met hun cliënten communiceren. Daarnaast is er ook de nodige weerstand bij collega’s om sociale media te gaan gebruiken. De kennis ontbreekt en ze verwachten dat er veel tijd in gaat zitten.” Het is ook veel werk, realiseert zij zich. “Maar niks doen terwijl onze cliënten er zo veel mee doen, kan ook niet. Dan wordt de kloof te groot.”

De auteur van dit artikel, Mayke Calis, schreef samen met Herm Kisjes het boek Socialbesitas. Sociale media: van vertier tot verslaving.  www.socialbesitas.nl

[KADER 1]

Sociale media in de jeugdzorg

Er is geen eenduidig socialemediabeleid in de jeugdzorg. Een aantal Bureaus Jeugdzorg verbiedt hun medewerkers de toegang tot sociale media, meestal om privacyredenen. Sommige gedogen sociale media en andere experimenteren met hoe ze het als instrument kunnen inzetten.

Jeugdzorg Nederland begon in mei 2013 een pilot waarbij zes medewerkers van de jeugdreclassering onderzoeken hoe ze Facebook en Twitter effectief kunnen inzetten bij de begeleiding van jongeren. “Het is bedoeld als aanvulling op de begeleiding”, zegt projectleider Jeugdreclassering Marius van der Klei. “Er zijn nog een hoop vragen, onder meer over de privacy van de medewerkers en cliënten op sociale media.”

Jeugdzorg moet iets doen met de communicatiemiddelen die hun cliënten zo massaal gebruiken, vindt Van der Klei. Ook het herkennen van problematisch socialemediagebruik van jongeren staat nog in de kinderschoenen, erkent hij. Verslavingsdeskundige Herm Kisjes vindt dat jeugdzorgmedewerkers jongeren daarop veel meer moeten bevragen. Zelf hoeven ze daarvoor geen sociale media te gebruiken, vindt hij. Wel moeten begeleiders weten wat de verschillen tussen sociale media zijn en hoe ze worden gebruikt. 

[KADER 2]

Loverboys

Jeugdzorgmedewerkers zijn onvoldoende alert op signalen van meisjes die het slachtoffer zijn van loverboys, stelde nationaal rapporteur mensenhandel Corinne Dettmeijer afgelopen september. De signalen worden volgens haar onvoldoende herkend en als dat wel gebeurt, nauwelijks gemeld.

Het is de vraag welke rol sociale media daarin spelen. Maar dat loverboys zich minder op schoolpleinen ophouden en steeds meer op sociale media is een feit, zegt Lou Repetur van kenniscentrum Movisie. Op chatsites en op sociale media worden de meiden die zich uitdagend kleden of gekke namen hebben (‘kippetje toktok’) er zo uitgepikt. En bijna altijd volgens hetzelfde patroon: het meisje met een laag zelfbeeld en een honger naar aandacht krijgt complimenten van een jongen op sociale media, voelt zich bijzonder en kleedt zich uit voor de webcam omdat hij zo aandringt. Vervolgens bewaart de jongen die beelden en chanteert haar daarmee.

Sociale media worden ook ingezet om contacten met slachtoffers te onderhouden. Dat overkwam de 16-jarige Ella (niet jaar echte naam). Ze had twee telefoons en verschillende simkaarten, één van haarzelf en één van haar pooier, die niemand mocht zien. Ze moest altijd bereikbaar zijn, ook ’s nachts. Daarom bewaarde ze haar telefoon in haar bh. Via Facebook, Twitter Whatsapp en sms vernam ze via codes en bijnamen waar ze op bepaalde tijden werd verwacht. Alle berichten moest ze steeds direct wissen. Niemand had iets in de gaten.

“Als een meisje eenmaal in de ban van een jongen is, wordt het steeds moeilijker om tot haar door te dringen’”, benadrukt Karina Hellinga, coördinator advies- en meldpunt loverboys en jeugdprostitutie van Fier Fryslân. “Als jongeren stiekem iets willen doen, lukt dat helaas vaak. Natuurlijk kun je als ouder en als jeugdzorgmedewerker de zoekgeschiedenis controleren van een computer of gesprekken aangaan over wat ze spannend vinden aan bepaalde chatsites. In de opvangvoorziening van Fier zijn online contacten met onbekenden verboden. Wij controleren streng met wie de meisjes contact zoeken en vriendjes worden door ons uitvoerig online gescreend. Dat heeft niks te maken met bespieden. Wij doen dit uitsluitend om de jongeren te beschermen.”