Terug naar Portfolio >

april 2014 | JeugdenCo

De jeugd van René van Collem

  Oud-drummer van Doe Maar, René van Collem, raakte verslaafd aan drugs als reactie op de spanningen tussen zijn ouders. ‘Als iemand maar had gezien hoe ongelukkig ik was.’


door Mayke Calis
Beeld Aad Goudappel
   

René van Collem is een jaar of zes. Een angstig, introvert en verlegen jongetje. Hij kan voor de zoveelste keer niet slapen omdat zijn ouders ruziemaken. Ineens is het genoeg. Hij stuift de trap af en schreeuwt: “Kunnen jullie nou eens stoppen met dat geruzie!” “Maar we maken helemaal geen ruzie”, is het commentaar. Dan knapt er iets. Hij heeft er zo’n last van: die snijdende spanning als zijn vader ’s avonds thuiskomt. De irritaties die zijn vader botviert op zijn moeder. Het eeuwige geschreeuw. “Maar mijn noodkreet werd gewoon van tafel geveegd. Zoals alle moeilijkheden bij ons thuis vroeger. Het was voor mij beter geweest als ze ‘sorry’ hadden gezegd, en: ‘we zullen proberen het niet meer te doen’. Dan hadden ze erkend dat het vervelend voor mij was. Nu deden ze alsof ik gek was.”

Grappenmaker
René van Collem groeit op in Zandvoort met zijn negen jaar oudere broer en zijn ouders. Zijn vader Simon is journalist en presenteert het filmprogramma Simonskoop, in de jaren tachtig een hit op televisie. Buiten is zijn vader de gevierde grappenmaker; thuis laat hij zijn frustraties de vrije loop. De kleine René laat hij links liggen. Die kruipt steeds verder in zijn schulp. Zijn vader heeft een oorlogstrauma, zo begrijpt René later. Voor de oorlog overleden zijn vader en zijn zusje. Zijn moeder en stiefvader stierven in Auschwitz, evenals het grootste deel van de overige familieleden. Zelf zat hij ondergedoken. Na de oorlog wordt nergens over gesproken. “Mijn vader kon totaal niet overweg met zijn emoties.” Als jong kind laat hij René foto’s zien van uitgemergelde en gemartelde lijken uit de concentratiekampen. Zonder tekst en uitleg. “Ik voelde zijn pijn, maar ik kon die niet plaatsen. Ik vond het onwerkelijk en angstaanjagend.” Zijn moeder kan haar emoties ook niet uiten en kan zeker niet op tegen de verbaal sterke Simon. Ze zwijgt en doet of er niets aan de hand is. Alsof Simon niet vreemd gaat bijvoorbeeld. Alsof ze geen bonnetjes vindt van bloemen die nooit in huize Van Collem zijn bezorgd. Alsof er niet door vreemde vrouwen wordt gebeld. Ze is druk bezig met haar restaurant. René is het type jongen dat meestal alleen speelt, zijn eigen wereld creëert op zolder met zijn speelgoed. Dan is er rust. Op school heeft hij een paar vriendjes, maar hij hoort nergens echt bij. Zeker niet bij de populaire jongens. Aan zijn negen jaar oudere broer heeft hij ook weinig. Die gaat zijn eigen gang. “Als gezin hingen wij als los zand aan elkaar. Het was onprettig en onveilig thuis, al werd er niet geslagen. Ik haatte mijn vader. Het idee hem een kus te moeten geven vervulde me met weerzin. Ik hield hem verantwoordelijk voor alle ellende bij ons thuis.” Hij had het heel fijn gevonden als hij destijds een beroep op jeugdzorg had kunnen doen. “Als iemand maar had gezien hoe ongelukkig ik was. Dat mijn verdriet en onbegrip was erkend.”

Drummen
Op zijn achtste ontdekt René het drummen. In de garage timmert hij erop los, eerst op een oude witte snaartrom, daarna via connecties van zijn vader op een echt drumstel. Daarin stimuleren zijn ouders hem wel. Soms vraagt zijn vader als er bezoek is, of hij iets kan laten horen. “Dan was het ineens zogenaamd gezellig bij ons thuis. Ik klapte altijd helemaal dicht als mijn vader zoiets vroeg. Het voelde als toneelspel.” René heeft onmiskenbaar aanleg voor drummen. “Ik kon er alles in kwijt. Het was een manier om me te uiten, een veilige zone.’’ Maar met het spelen in cafés komen ook de verlokkingen van alcohol en drugs. Alcohol slaat niet zo aan, drugs wel. Op zijn achttiende rookt hij zijn eerste blow uit een pijpje. Daarin zitten, zonder dat hij het weet, ook een paar korreltjes heroïne. Zo’n diepe en totale gelukkige ontspanning heeft hij nog nooit gevoeld. Alles is in orde, de pijn het verdriet, alles is weg. Dat gevoel wil hij steeds opnieuw. Langzaam raakt hij verslaafd. Hij is net negentien als de manager van de nieuwe populaire band Doe Maar hem belt met de vraag of hij auditie wil doen. Een jaar later wordt hij vanwege zijn verslaving uit de band gegooid. Hij heeft fans en zijn mede-bandlid Henny Vrienten bestolen. Ondertussen is de maat vol voor zijn moeder. Ze schopt haar man Simon het huis uit. Die schrikt daar zo van dat hij bereid is iets aan zichzelf te doen. Hij gaat in therapie voor zijn oorlogstrauma en verandert. Net als het contact tussen vader en zoon aan het herstellen is, overlijdt vader Van Collem. “Dat vond ik heel moeilijk. Daardoor ben ik nog meer drugs gaan gebruiken.”

Fantastische hulp
Dertig jaar duurt zijn verslaving. Sinds drie-en-een-half jaar is hij clean. Wat hij zag bij zijn ouders, weglopen voor problemen, doet hij zelf ook. “Verslaafd zijn is het ultieme wegloopmechanisme. Je lost er niks mee op en de problemen komen drie keer zo hard weer bij je terug.” Dat hij de kracht had af te kicken - “en nu echt” - heeft hij aan de volhardendheid van zijn moeder en vrouw te danken. “Natuurlijk heb ik het ook zelf gedaan, maar zij hebben me fantastisch geholpen. Mijn moeder liet me nooit in de steek. Mijn vriendin dreigde een einde aan onze relatie te maken toen ik haar had bestolen. Toen heb ik eieren voor mijn geld gekozen.” Met zijn moeder blikt hij later terug. “Zij ziet dat ze dingen verkeerd heeft gedaan, maar dat geldt ook voor mij. Ik heb haar bestolen en bedrogen. Ik verwijt haar niks meer. Mijn leven is in evenwicht nu. Als ik me rot voel, ren ik daar niet meer voor weg, maar ga ik juist even naar dat rotgevoel toe.” Eén ding zit hem nog enorm dwars: dat hij zijn zoon van tien nooit ziet. “Dat heb ik zelf verpest door mijn verslaving. De geschiedenis herhaalt zich: Ik had geen vader, en hij heeft die nu ook niet. Heel pijnlijk vind ik dat. Met zijn moeder heb ik geen contact. Dat wil zij niet. Via via hoor ik soms hoe het met mijn zoon gaat. Ik stuur hem brieven, maar ik weet niet of hij die krijgt. Er is één ding dat ik kan doen en dat is clean blijven. Zodat ik er, als hij mij op zeker moment wil zien, echt voor hem kan zijn.”